U bent hier

1.2.6 Familie- en omgevingsinvloeden signaleren

afbeelding van Elze
 
 
Familie- en omgevingsinvloeden signaleren
1
Wat signaleerde je vroeger?
Wat signaleer je nu?
2
Wat wilde je vroeger wel signaleren?
Wat wil je nu wel signaleren?
3
Wat wilde je vroeger niet signaleren?
Wat wil je nu niet signaleren?
4
Wat waren de waar­ne­min­gen en in­ter­pretaties van anderen*?
Wat zijn de waar­ne­min­gen en inter­pre­taties van an­de­ren nu?
5
Hoe [on]belangrijk was je vroeger?
Hoe [on]belangrijk ben je nu?
6
Hoe [on]belangrijk moest je vroeger willen zijn?
Hoe [on]belangrijk moet je nu willen zijn?
7
Hoeveel mentale en fysieke ruimte kreeg je vroeger?
Hoeveel mentale en fysieke ruimte krijg je nu?
8
Hoeveel mentale en fysieke ruimte wilde je vroeger?
Hoeveel mentale en fysieke ruimte wil je nu?
9
Van welke overeenkomsten tussen jezelf en anderen gru­wel­de je vroeger?
Van welke overeenkomsten tussen jezelf en anderen gru­wel­ je nu?
10
Welke overeenkomsten tussen jezelf en anderen vond je vroeger prettig?
Welke overeenkomsten tussen jezelf en anderen vind je nu fijn?
11
Wat vond je vroeger onaangenaam?
Wat vind je nu onaangenaam?
12
Wat vond je vroeger aangenaam?
Wat vind je nu aangenaam?

*anderen zelf specificeren.

Door op gezette tijden terug te blikken hoe je vroeger [in je jeugd­ja­ren en daar­na] in de fa­mi­lie-maat­schap­pij stond en hoe nu, kun je familie- en om­ge­vingsin­vloe­den zoveel als mo­ge­lijk naar wens be­per­ken, con­so­li­de­ren of uit­bre­iden.